de vrije wil zat in zijn cel geketend aan de muur stalen banden omklemden zijn polsen buiten floot de merel terwijl de zon iets uit verband tralies schaduwde op de vloer Moet en Magniet cipierden waakzaam voor de zware houten deur zo was hen opgedragen “Waarom staan we hier?”, vroeg Moet “Moet!”, zei Magniet “Kunnen we niet weg?”, vroeg Magniet “Magniet!” zei Moet ze keken naar elkaar en naar de deur heel even stopte de merel met fluiten was de gang verlaten toen hij zijn lied hervatte knipoogde de zon naar de losse ketens op de vloer